Geschiedenis van hengelclub OGE
Honderd jaar Oplettendheid en Geduld Eernegem
U herinnert zich ongetwijfeld nog het beeld uit de geschiedenislessen over de eerste mensen
met betrekking tot jacht en visvangst. Een mens in dierenvacht gehuld op jacht met een soort harpoen.
Ondertussen is er heel veel veranderd. De materialen ontwikkelden zich en de natuur werd door
toedoen van de mens ingrijpend veranderd. Zo ook te Eernegem, met het ontstaan van de Statieput.
1. Het ontstaan van de vijver…
In de archieven van de Belgische Spoorwegen vinden we terug dat de oorspronkelijke Statie-put
reeds bestond vóór 1900. De put werd gegraven in opdracht van de spoorwegmaatschappij.
Het water was zeer kalkarm, en uiterst geschikt voor de ketels van de stoomlocomotieven.
Daarom werd het via buizen naar Oostende gestuurd.
Vanaf 1912 werd naar een vergroting van de Statieput gestreefd. Met de aanpalende grondeigenaars
werden onderhandelingen aangeknoopt. Op 28 juli 1914 stelde men de aankoopakte op om de gronden
te verwerven van enkele bekende personen te Eernegem, waaronder de families Dokter Roelens en
Juffrouw Breydel.
De onteigening ging als gevolg van de Eerste Wereldoorlog evenwel niet door. In 1919 en 1920
werden de onderhandelingen verder gezet. De gronden werden definitief onteigend. Begin 1923
had de openbare aanbesteding voor de vergroting van de put plaats. De werken duurden drie jaar,
van 1923 tot en met 1925. Het oud "machinekot" diende als installatie om het water via
gietijzeren
buizen van dertig centimeter diameter naar Oostende te sturen.
Voor de Tweede Wereldoorlog brak men het stoommachinekot af. Het werd vervangen door een
elektrisch werkende installatie. Deze pompte het water naar de spoorinfrastructuren van
Oostende. De restanten van het gebouw vind je nu nog ten noorden van de put (kant Moere).
In die tijd stond de Statieput in de zomer praktisch leeg omdat er een zeer grote waterafname
was. In die tijd was dat niet zo erg, want de Engelbeek bevoorraadde de vijver met zuiver water.
Langs deze beek kwamen jaarlijks duizenden glasaaltjes binnen.
Sinds de elektrificatie van de spoorwegen, het afschaffen van de spoorlijnen met stoomtractie
en het verdwijnen van de 62-lijn is geen water meer nodig, en blijft onze statieput steeds op
hetzelfde peil. Dit laat ons toe rustig in onze visrijke vijver te vissen, bij een hoogtestand
van om en bij de drie meter. De vijver heeft een capaciteit 118.200 kubieke meter.
De oppervlakte van de put bedraagt 5 hectare en 39 centiare, de omtrek meet 1080 meter.
2. Honderd jaar Oplettendheid en Geduld Eernegem
Onze lijnvissersmaatschappij werd in 1902 gesticht. Toen reeds droeg ze de naam
"Oplettendheid en Geduld Eernegem". Door de Eerste Wereldoorlog zijn heel wat archieven
verloren gegaan. Sinds 1922 vervulde Pieter Callens, ook wel gekend als Peetje Jordaen,
de functie van voorzitter. Hij werd bijgestaan door secretaris Camiel Vyvey. Nadien
werd Maurits Pollet voorzitter.
Gedurende die tijd was het lokaal gevestigd bij Gustaaf Bostyn. Zijn dochter was
cantinière. Tijdens de wedstrijden ging ze rond met het jenevertonnetje. Lokaalhouder
Gustaaf Bostyn was muziekmeester en dichter van het liedje dat vroeger door alle vissers
werd gezongen:
Wij zijn de koene vissersvrienden
met in de dertig in getal
Wij zullen er nog meer betrachten
tot heil van onze maatschappij.
Want achter baars, bliek en snoek
Gaan wij op zoek, gaan wij op zoek.
Onze lijn is fijn, en onze haak is kloek
Onze lijn is fijn, en onze haak is kloek.
In die periode brak ook de visserskepie door. In heel wat maatschappijen zag men deze petten
verschijnen. Men viste met korte en broze snoeren gemaakt uit zijde, Engelse racine, florence,
gut, crin, silk of paardenhaar. Als paardenhaar gebruikte men het haar uit de staart van een
witte ruin. Silk en paardenhaar werden gebruikt voor de visserij op kleine vis. De zijde
varieerde in dikte, afhankelijk van het soort vis die men wilde vangen. De dobbers bestonden
uit kurken of ganzenveren.
De hengels waren een zestal meter lang. Ze waren vervaardigd uit riet bamboe, hazelaar,
olm, spar, es of witte hazelaar.
Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) versterkte men de oevers van de vijver.
Het was niet de bedoeling de vis te beschermen, maar wel om ongewenste watervliegtuigen het
landen te beletten. Het einde van de oorlog in 1945, betekende ook het einde van het
lokaal bij Gustaaf Bostyn. Het nieuwe lokaal werd op de hoek van de Statiebeek bij
Victor Sys gevestigd. In die tijd kwamen de hengelwedstrijden in trek. De rode
muggenlarve, beter gekend onder de naam vers de vase, deed zijn intrede. Van liters
en kilogrammen was er toen geen sprake. De muggenlarven werden, na een namiddag ploeteren
in het slijk, geteld en gelijkmatig verdeeld.
De grootste revolutie in de hengelsport was wel de integratie van de nylon. Alle andere
soorten snoeren werden meteen naar de prullenmand verwezen. Ondertussen verschenen ook de
eerste glasvezelhengels en duraluminium-stokken op de markt. Sommige hengels bereikten
al een lengte van acht meter.
Eind 1945 werd een nieuw bestuur verkozen met volgende samenstelling:
- voorzitter Mauroy Anselme
- ondervoorzitter Marcel Botterman
- schrijver-schatbewaarder Arthur Nijssens
- eerste commissaris: Jules Crombez
- tweede commissaris: Rene Decoster
- boetemeester: Charles Loncke
- raadsleden: Edward Sys, Walter Nijssens, Gustaaf Rommelaere, en Maurits Gadeyne
Twee maand later kwam Charles Myny in het bestuur. Raymond Vermoortel was de vaandeldrager.
Op 19 maart 1949 sloot onze hengelvereniging zich aan bij de Belgische Confederatie.
Het lokaal verhuisde naar Café "De Bassin" bij Jules Crombez op de hoek van het station.
In dat jaar traden Maurice Geneyn, Oscar Vandewalle, Robert Mahieu en Andre Vanhee toe
tot het bestuur. Zij vervingen al de raadsleden.
Er werd naar heel wat hengelwedstrijden gegaan. De uitslagen lieten niet lang op zich
wachten. Meester Nyssen werd een gereputeerd hengelaar na een mooie overwinning in
Blankenberge en tal van ereplaatsen elders in het land. Oostende, Gistel, Nieuwpoort,
Blankenberge, Roeselare, Izegem, Gent, Ieper, Wevelgem, Geraardsbergen, Ter Kameren Bos,
Brussel, Aalst en Damme waren de voornaamste bestemmingen voor de viswedstrijden.
Ook in Noord-Frankrijk, namelijk in Duinkerke en Roubaix, ging men resoluut zijn kans.
De verplaatsingen werden meestal met de autobus gedaan. Dikwijls werden er hengelaars
uit Oostende en Gistel meegenomen om de kosten te drukken.
In de beginjaren vijftig trokken de Eernegemse hengelaars meer en meer naar
viswedstrijden in Noord-Frankrijk. Naast Roubaix en Duinkerke koos men voor Bergues,
Calais, Saint-Omer en Merville. Er werden heel wat individuele overwinningen behaald en
men boekte regelmatig ook winst in de erereeksen. De plaats in het lokaal om de bekers
te stallen werd als stilaan te klein.
In 1957 veranderde het lokaal. De hengelclub nam zijn intrek bij Fritz Seynaeve.
In dat zelfde jaar overleed Meester Nyssen.
Halfweg de twintigste eeuw onderging ook het bestuur veranderingen. Werden bestuurslid:
in 1952 Omer Jonckheere, in 1953 Alfred Kimpe, in 1954 Alfons Vanhooren en Emiel Maeckelberghe.
Meester Nyssens gaf in 1954 zijn ontslag als secretaris. Zijn functie ging over naar
Alfred Kimpe, die samen met zijn vrouw, de vissersmicrobe in het bloed had. Karel Myny,
op dat moment ondervoorzitter, nam in 1955 ontslag. M. Casteleyn volgde hem op.
In 1956 verhuisde de heer Mauroy naar Gistel waardoor hij ontslag diende te nemen
als voorzitter. Emiel Maeckelberghe volgde hem op. Datzelfde jaar trad Leon Cordier
toe tot het bestuur. In 1958 nam Marcel Vanhee de plaats in van zijn broer André.
Ook Wilfried Maertens werd aan het bestuur toegevoegd.
In de jaren vijftig en zestig kende men een bijzonder fenomeen: de pullenvisserij.
Elke hengelaar maakte enkele conservenblikken waterdicht en voorzag elk blik van een
oogje om een lijn aan vast te maken. Bij valavond werd de haak voorzien van een aasvisje,
en gooide men het blik met de lijn in de vijver. De volgende morgen, zo vroeg mogelijk,
werden de nachtlijnen gecontroleerd om te zien of er geen dikke paling aan hing.
Vangsten van exemplaren van een halve tot twee kilogram waren geen zeldzaamheid.
Deze manier van hengelen werd uiteindelijk verboden. De werphengel deed langzamerhand
zijn intrede. Zo kon men op een sportievere wijze hengelen.
1960 was een zwart jaar voor de hengelsport in de regio. De eerste grote waterbezoedeling
in de Moerdijkvaart leidde tot een sterfte van duizenden dode vissen. De hengelaars stonden
machteloos. De verontreiniging van de openbare wateren nam echter sterk toe en dreef heel
wat hengelaars naar de private wateren om hun hobby te beoefenen. De Moerdijk en de
Bourgognevaart gingen verloren. Hierdoor verdween, voor onze Statieput, een grote
bevoorradingsbron van voorn. Jaarlijks werd er karper, paling en brasem uitgezet.
Omwille van de toenemende pollutie van de openbare wateren en de stijgende vraag naar
pootvis gingen de prijzen steil de hoogte in. Daardoor noemde men de uitgezette vissen
gouden visjes.
In 1961 kwam Gerard Cordier in het bestuur als secretaris in opvolging van Alfred Kimpe.
Een jaar later nam Wilfried Maertens ontslag en kwam Karel Myny terug in het bestuur.
Omer Jonckheere werd boetemeester in de plaats van Walter Nyssens die ontslag nam.
In 1963 verliet Maurits Geneyn het bestuur. Pierre Versyck en August Kyndt werden
in 1964 bestuurslid, Oswald Heldenbergh in 1965. In 1966 diende Karel Myny voorgoed
zijn ontslag in en werd Marcel Vanhee ondervoorzitter.
In 1967 trad Oscar Smissaert toe tot het bestuur. Na twee jaar ondervoorzitterschap
verliet Marcel Vanhee ons ingevolge een pijnlijke ziekte. Hij werd in 1968 opgevolgd
door Aloïs Vyvey. Paul Masschaele en Roger Pitteman werden in 1971 bestuurslid; de heer
Marcel Boterman, gepensioneerd stationschef van Ichtegem, verliet ons.
Eind de jaren zestig bouwde onze vereniging een stevige reputatie uit in Noord-Frankrijk.
De namen Smissaert, Vyvey en Cordier klonken alom bekend in Duinkerke, Calais,
Coulogne, enz. In 1971 werden zelfs talrijke overwinningen behaald.
Onze ondervoorzitter Aloïs Vyvey behaalde dat jaar zelfs zijn mooiste overwinning.
Geboren in de streek van Bapaume mocht hij deelnemen aan de Grand Prix National de France.
Hij diende zich evenwel in te schrijven bij een Franse hengelclub. Hij koos voor
Aire-sur-la-Lys. Hij won glansrijk de grote prijs met een vangst van 238 vissen in
een drie uur durende wedstrijd. Er waren niet minder dan 240 deelnemers.
Op het eind van 1973 opende Fritz Seynaeve een nieuwe zaak op de Moerdijk, en
verhuisde het lokaal van onze maatschappij naar de zaak van Joël Bonny. In die periode
werd er ook een nieuwe vlag gekocht.
Op 25 mei 1974 nodigde onze hengelvereniging het gemeentebestuur uit voor een
hengelwedstrijd. Via lottrekking werd een hengelaar gekoppeld aan een gemeenteraadslid.
De wedstrijd werd gewonnen door Emiel Maeckelberghe en Maurice Mylle. Er waren negen koppels.
Jaarlijks werd er in de periode van de statiekermis een internationale hengelwedstrijd gehouden.
Er waren steeds 270 tot 300 hengelaars. In 1975 werd voor de tweede maal het
kampioenschap van West-Vlaanderen te Eernegem gehouden.
Ondertussen deed de carbonhengel zijn intrede. Heel wat van onze hengelaars schaften
zich een elf meter lange Superwitvis van Olympic aan.
Op zaterdag 08 oktober 1977 vierde de hengelvereniging zijn 75-jarig bestaan.
's Morgens werd er een mis opgedragen in de parochiekerk van Eernegem en was er een
bloemlegging aan het monument van de Onbekende Soldaat. Na een huldiging en een receptie
op het gemeentehuis trokken de hengelaars in stoet, vergezeld van de fanfare "De Ware Vrienden",
naar het lokaal. In het lokaal werden enkele verdienstelijke oude leden gehuldigd en hield
men een groots feestmaal met dansavond.
In 1978 kocht het gemeentebestuur de Statieput aan.
Tussen 1970 en 1980 wijzigde het bestuur meermaals. Gerard Cordier diende in 1971 zijn
ontslag in, en werd vervangen door Aloïs Vyvey als secretaris. Oscar Smissaert werd
ondervoorzitter. August Kyndt verliet in 1972 het bestuur. In 1974 diende Paul Masschaele
zijn ontslag in als bestuurslid. In 1975 overleed Jules Crombez.
In 1977 traden Willy De Moerloose, Gilbert Witvrouw en Gerard Cordier toe tot het
bestuur. Pierre Versyck nam ontslag. Een jaar later overleden Jacobus Jonckheere en
Karel Myny.
Eind de jaren zeventig namen een tiental vissers jaarlijks deel aan zestig tot zeventig
wedstrijden, maar vanaf 1980 ging het steil bergaf met de deelnames aan allerhande
wedstrijden. 1979 betekende ook het voorlopige einde van de internationale wedstrijd
met Statiekermis, want de inrichting van deze wedstrijd was een financiële aderlating.
In de jaren tachtig noteerden we vangsten van grote snoeken en snoekbaarzen.
De snoekbaarzen waren vanuit het Kanaal in Nieuwpoort meegebracht. Er werden
vangsten tot 1,5 kg genoteerd.
Begin 1986 werd de chalet gebouwd en in 1989 veranderde het uitzicht aan de Statieput.
De gemeente maakte uitgediepte hengelplaatsen op de hoge muur en het wandelpad rondom
de vijver werd verbreed en geëffend. Begin 1989 overleed bestuurslid Roger Pitteman,
zijn plaats werd ingenomen door Daniël Descats.
Ondertussen kwam er weer meer leven in de competitie buiten onze club. In 1987
startten we een jaarlijks treffen met de Molenvissers Snellegem, een competitie die
de basis vormde voor de Supercup. Deze zag voor het eerst het daglicht in 1989.
In 1990 organiseerde de club het kampioenschap van West-Vlaanderen voor dames,
veteranen, junioren en knapen. Langzamerhand nam een nieuwe generatie hengelaars
terug deel aan internationale wedstrijden. Ook nu bleven de resultaten niet uit
en zijn onze goede hengelaars bekend in Vlaanderen. Danny Bataillie, Luc Ghyselynck
en Roger Vanoverbeke behaalden West-Vlaamse kampioenstitels. De mooiste titel was
voor Davy Ghyselinck die in 2001 kampioen van België werd. Van de zes West-Vlaamse
internationalen zijn er twee lid van onze club.
Sinds 1990 onderging het bestuur heel wat veranderingen. Oscar Smissaert nam
ontslag in 1996 en enkele jaren later overleed Leon Cordier. Het bestuur werd gevoelig
verjongd met de toetreding van Freddy Van Praet, Freddy Vanoverbeke en Alain De Moerloose.
Emiel Maeckelberghe droeg in 1996 na veertig jaar voorzitterschap de fakkel over
Freddy Van Praet.
In 2001 plaatste Freddy Van Overbeke onze hengelclub op het internet
(http://geocities.com/visclub_oge ).
3. De dreigende toekomst
De laatste tien jaar voelen wij ons als hengelaar evenwel minder gelukkig.
Ons ongemak begon reeds begin 1990 toen natuurverenigingen de vissers verweet
de rietkragen en zeldzame wilde kruiden te vernielen, en afval achter te laten.
Een jaar later wees men de grote aanwezigheid van vis aan als de oorzaak van de
verzuring van het water. De uitwerpselen van de vissen enerzijds en het voederen
door vissers anderzijds deden volgens hen de zuurtegraad stijgen. Toen beseften
de hengelaars nog niet dat er met de groene jongens nog meer problemen zouden komen.
De wolken boven onze Statieput kleurden in 1999 nog zwarter. Grote groepen aalscholvers
streken neer op onze vijver. Ze hadden een enorme impact op ons visbestand en versnelden
de gevoelige vermindering van ons voornbestand. Samen met de milieuraad zijn we nu nog
steeds op zoek naar natuurvriendelijke oplossingen.
We zijn het gemeentebestuur enorm dankbaar dat ze de hengelaars in bescherming nam en
ons beloofde dat hengelen in de Statieput ten allen tijde moet kunnen.
We hopen evenwel dat onze gemeente weerstand zal kunnen bieden tegen het nieuwe
gevaar dat op ons afkomt: de VEN- en IVON-gebieden. Wanneer onze Statieput in een
dergelijk gebied terecht zal komen, kan men allerhande beperkingen opleggen. We moeten
ten allen prijs vermijden dat onze vijver een VEN- of IVON-gebied wordt.
We hopen met onze hengelclub nog vele jaren te mogen hengelen in de Statieput
en haar omstreken. De anekdotes over de gedroogde pruimen aan de lijn van
Jules Crombez, het brandende leefnet en de kristalisé schoenen van Marcel Van Overbeke,
of de zware kasseisteen die een visser in zijn vismand eens meer dan één kilometer
heeft meegezeuld, en dies meer hebben we U bespaard. Wat zou je anders aan elkaar
te vertellen hebben?